Mijn ouderlijk huis was heel groot. Het had een breed voorerf en een grote achtertuin met daarin vruchtbomen zoals mangga, djamboe, sawo, djamblang of djoewet en belindjo.
In de Japanse bezettingstijd woonden tante An en tante Mien met hun kinderen bij ons in. Anneke-twaalf jaar, Jopie-11 jaar en Meiske-10 jaar zagen, dat de Djamblangboom mooie dieppaarse vruchten droeg en zij zagen Djambloangs hangen O, als eieren zo groot. Tante Mien was naar de toko Bombay om gebreide speelpakjes en sokken voor de verkoop af te geven. Tante An en mijn moeder hielden hun siësta. De Djamblangs zagen er o zo verleidelijk uit. Stiekem namen ze een beddenlaken uit de wasmand. Meiske klom in de boom. Anneke en Jopie stonden onder de boom klaar om de Djamblangs in het laken op te vangen. Meiske kon niet bij de Djamblangs komen, dus klom ze in de Belindjoboom. De takken van deze boom hebben geen steunblaadjes en dus erg breekbaar. En ja hoor, Meiske kon bij de Djamblangs komen en gooide die bij trossen op het laken. Ze ging op een dunnere tak staan, maar die knakte en Meiske viel van zo’n drie meter richting aarde. Ze kwam met haar hoofd op 5 cm. afstand van het prikkeldraad van het hek. Wonder boven wonder had ze niets gebroken. Maar boos dat moeder was!!! Het laken was beklad met sap van de Djamblangs en met geen enkel middel weg te krijgen. Tante Mien kwam thuis en de rotan werd niet gespaard.
Djamblang was vanaf die dag voor de drie meisjes tabo.